Martian Sandy®

Like a squirrel in a underwater dome, observing & helping the sea creatures around 

The texts are written in Dutch or English, due to the background of the website's founder.

In the future there might be other contributors. Give us feedback via email or social media.

 

Dit hoofdstuk behandelt het werk van vier auteurs over geld. Er hebben echter veel meer auteurs geschreven over het fenomeen geld. De keuze voor deze auteurs is daarom gebaseerd op hun specifieke bijdrage aan het (recente) debat over geld. Deze vier auteurs worden meerdere malen genoemd in zeer recente artikelen over geld, waardoor het belang van hun nalatenschap duidelijk wordt. Dit geldt echter voor meerdere auteurs en om deze reden heb ik mij beperkt tot werken van maximaal dertig jaren geleden. Een auteur valt hier buiten: Georg Simmel. Zijn omvangrijke werk genaamd The Philosphy of Money benoemd meerdere kanten van geld, waardoor verschillende aspecten van zijn betoog vandaag de dag nog steeds een belangrijke inspiratiebron zijn. Dit laatste criterium geldt tot bepaalde hoogte ook voor het werk van de andere auteurs. Ieder zijn of haar werk is omvangrijk genoeg om niet zomaar in een debat van tafel geveegd te worden. De aspecten die in de deze scriptie uitgelicht worden, zijn ter ondersteuning van het betoog van deze scriptie.

 

Tussen de vier auteurs is een onderscheid te maken op basis van het soort betoog dat ze maken. De socioloog en filosoof Georg Simmel bracht bijvoorbeeld in 1978 het boek The Pilosophy of Money uit. In dit boek beargumenteert de auteur onder andere, dat ‘goed’ geld betrouwbaar is in het meten van waarde (Simmel 2004, 192) en dat ook op de meeste precieze en gecondenseerde manier mogelijk doet (Simmel 2004, 197). Geld maakt het volgens Simmel mogelijk dat verschillende dingen op een zelfde schaal van waarde worden geplaatste en zo dus met elkaar kunnen worden vergeleken. De antropoloog Graeber ziet geld op een vergelijkbare wijze, door te beweren dat geld tegelijkertijd een goed en een schuldrelatie is (Graeber 2012, 73). Een goed, commodity in het Engels, is alles wat bedoeld is om uitgewisseld te worden (Appadurai 1986, 9). Net als Simmel is het volgens Graeber van belang dat, voor het goed functioneren van geld, een muntsoort op verschillende plekken geaccepteerd dient te worden (Graeber 2012, 74).

 

Zelizer (1994) echter geeft in het boek The Social Meaning of Money kritiek op de beweringen van Simmel. Zelizer schrijft dat: “We routinely assign different meanings and seperate uses to particular monies (Zelizer 1994, 5).” Mensen gebruiken geld in hun dagelijkse leven op verschillende manieren en geven daar ook hun eigen betekenis aan. Parry & Bloch (1989) laten zien dat bij de uitwisseling van goederen en diensten bepaalde morele principes voor economische relaties een belangrijke rol spelen, naast de invloed van geld. Graeber schrijft ook over deze morele principes voor economische relaties, maar gebruikt hiervoor slechts één definitie van geld. Parry & Bloch zijn van mening dat geld verschillende dingen betekent in verschillende culturen. Ze stellen zelf dat: “What Money Means is not only situationally defined but also constantly re-negotiated (Parry & Bloch 1989, 23).” Wat geld betekent is volgens deze auteurs constant aan verandering onderhevig en onderdeel van discussie.

 

De vele facetten van geld

 

De oorzaak van deze discussie over wat geld is, wordt veroorzaakt door het gegeven dat geld vele kanten heeft. Het volgende citaat geeft dit goed aan. “Representational flaw does not mean representational failure, either for money or for anthropological accounts of it. Money “works” because of its failures. Analytically, this suggests a fidelity to the gaps between representation and reality and sign and substance, and their “unresolved antagonisms” (Maurer 2006, 30).Volgens deze auteur werkt geld vanwege haar tekortkomingen. Hiermee refereert hij naar de problemen met wat geld representeert. Geld kan verschillende aspecten van de samenleving representeren. Denk aan de autoriteit die de munt uitgeeft of de ‘waarde’ van de munt in economische transacties. Geld kan iets representeren, maar in de realiteit kan het anders gebruikt worden door mensen. Maurer suggereert dat onderzoekers trouw moeten blijven aan deze gaten in de kennis over geld.

 

Binnen de antropologie wordt geld voornamelijk gezien als een belangrijk onderdeel van economische relaties. Een van de functies van geld is volgens velen het zijn van een middel voor uitwisseling (Nelms & Maurer 2014, 41). Geld maakt mogelijk dat er goederen en diensten kunnen worden uitgewisseld, door een vergelijking van de waarden van de objecten mogelijk te maken. In de antropologie hoort bij deze functie ook het welbekende onderscheid van commodity exchange en gift exchange. Het onderscheid is gebaseerd op “… the interdependence of the parties to the exchange and the inalienability of the gift; while commodity exchange is seen (following Marx) as presupposing the reciprocal independence of the transactors and the alienability of the commodity (Gregory 1982; in Parry & Bloch 1989, 64). Gift exchange, de uitwisseling van geschenken, zou gebaseerd zijn op sociale relaties. Commodity exchange echter, de uitwisseling van goederen, zou gebaseerd zijn op de onafhankelijkheid van de partijen bij de uitwisseling. Het onderzoek van antropologen naar gift exchange heeft invloed gehad op verschillende alternatieve experimenten voor het bouwen van sociale en solidaire economieën (Nelms & Maurer 2014, 63). Hieronder vallen ook LETS en de Credito, als ‘alternatieve’ muntsoorten.

 

Een andere functie van geld is het zijn van een rekeneenheid, wat ervoor zorgt dat de ‘waarde’ van geld in een hoeveelheid uitgedrukt kan worden. Zo kan bepaald worden hoeveel van een product gelijk is aan een ander product, zo dat beiden met elkaar uitgewisseld kunnen worden. Het is echter niet een inherente functie van geld, maar een van de functies die geld kan hebben. Er zijn er meerdere: middel van uitwisseling, opslag van waarde of betalingsmiddel. De vraag is welke het belangrijkste is bij een bepaalde vorm van geld (Hart & Ortiz 2014, 471). Verschillende vormen van geld hoeven echter niet alle vier de functies te hebben. Geld wat bedoeld is voor algemeen gebruik, ook wel all purpose money of general purpose money genoemd, kent al deze functies. Een alternatieve muntsoort hoeft niet per se alle functies van geld te hebben, maar slechts enkelen (Peacock 2014, 709). In dit geval is het ook wel een special purpose money te noemen, bedoeld voor slechts bepaalde doeleinden.

 

In het onderscheid van general purpose money en special purpose money, dient een bepaalde vorm van geld bepaalde doeleinden.1 General purpose money zou het mogelijk maken dat verschillende objecten op één schaal van waarde kunnen worden uitgewisseld. Dit zou niet het geval zijn bij special purpose money, wat voor bepaalde doeleinden wordt gebruikt. Dit onderscheid refereert naar sferen van uitwisseling van de Tiv (onderzocht door Bohannan), waarbinnen bepaalde soorten geld slechts bepaalde objecten konden verkrijgen. In de antropologie is lange tijd gebruik gemaakt van dit onderscheid, om het verschil aan te duiden van modern en traditioneel geld. Van dit onderscheid wordt nog steeds veel gebruik gemaakt door antropologen, om aan te duiden hoe modern geld impact heeft gehad op traditionele samenlevingen. Dit wordt gedaan terwijl ook modern geld voor slechts bepaalde doeleinden kan worden gebruikt en als special purpose money kan worden gezien (Appadurai 1986; in Maurer 2006, 17).

 

Sommige onderscheidingen tussen bepaalde vormen van geld gaan niet op, zoals de twee bovenstaande onderscheidingen hebben laten zien. Er is tenslotte nog een ander belangrijk onderscheid, waar veel gebruik van wordt gemaakt in de literatuur. Dat is het onderscheid tussen virtueel geld, dat geen fysieke vorm heeft, tegenover geld dat ook in materiële vorm bestaat. Een virtuele muntsoort is in veel gevallen gebaseerd op krediet. In deze gevallen heeft geld de functie van een rekeneenheid, zodat de waarde van goederen en diensten kan worden vastgesteld. De aanschaf van een product hoeft echter niet direct ‘betaald’ te worden, maar kan als schuld (uitgedrukt in het geld) op een balans worden gezet. De ander partij in de transactie krijgt dan een krediet op zijn balans. Tegelijkertijd kan dit ook gebeuren in de vorm van IOU’s (I Owe You = ik ben jou iets schuldig), wat kan circuleren in papieren vorm. Het onderscheid tussen fysiek geld, in de vorm van munten, en virtueel geld wordt hiermee een stuk vager (Graeber 2012, 46). Van belang bij beiden vormen is echter het vertrouwen in de muntsoort.

 

Geld als gemeenschap

 

Dit vertrouwen is volgens Simmel het essentiële aspect van geld, want er moet vertrouwen zijn dat een muntsoort geaccepteerd wordt en weer gebruikt kan worden voor dezelfde waarde (Simmel 2004, 178). Deze acceptatie wordt gedaan door de economische gemeenschap, waarbinnen deze muntsoort circuleert. De meeste directe vorm waarbij vertrouwen een rol speelt, is bij de uitwisseling van goederen en/of diensten. Hierbij moet er het vertrouwen zijn dat geld, als tijdelijke tussenwaarde bij een transactie van goederen en geld, weer vervangen wordt zonder verlies en dus haar waarde behoudt. (Simmel 2004, 178). Uitwisseling is volgens Simmel ook een van de functies die een band creëert tussen mensen, want uitwisseling is volgens hem een vorm van socialisatie. Door deze socialisatie vormt zich een sociale groep, een gemeenschap (Simmel 2004, 174). Deze socialisatie komt tot stand, doordat vertrouwen een inherent onderdeel is van sociale relaties (Simmel 2004, 178). Geld is daar een uiting van. Buiten uitwisseling heeft geld weinig betekenis, maar tegelijkertijd is het ook de uitdrukking van uitwisseling tussen mensen. Geld is dus een inherent onderdeel van uitwisseling en het vertrouwen in een gemeenschap.

 

De economische gemeenschap neemt bovendien de obligatie naar een crediteur waar, door het geld waar de gemeenschap garant voor staat (Simmel 2004, 177). Bij geld, Simmel spreekt over muntgeld, is krediet een belangrijk onderdeel. Dit krediet is een risico, want er moet vertrouwen zijn dat het geld zijn waarde behoudt. Hier komt de gemeenschap tussenbeide en neemt de obligatie naar een crediteur waar. Dit is niet een crediteur van iemand die een schuld heeft, maar iemand die geld heeft aangenomen in betaling voor de aanschaf van goederen door iemand anders. Al deze functies van geld worden gegarandeerd door de centrale instituten van de economische gemeenschap, welke garant staan voor het geld. Hier hoort volgens Simmel ook de depersonalisatie van geld bij, wat zorgt voor de verdwijning van alle isolerende elementen van geld (Simmel 2004, 183). Dit komt zowel door de mogelijkheid van geld om de waarde van objecten vast te stellen met een gelijke noemer (Simmel 2004, 145), als door de functie van geld als een middel van uitwisseling (Simmel 2004, 154). Steeds meer objecten kunnen zo met elkaar worden vergeleken en uitgewisseld, wat door geld mogelijk wordt gemaakt.

 

Geld als goed en schuld

 

Net als Simmel geeft Graeber in zijn een van zijn recente boeken1 een eenduidige definitie van geld. Graeber ziet geld als een goed en een schuld (Graeber 2012, 73). Volgens Graeber is schuld een belangrijk aspect van geld, omdat het hebben van een obligatie naar iemand in geld precies kwantitatief kan worden uitgedrukt (Graeber 2012, 21). Een goed is de andere kant van het geld. Een goed, commodity in het Engels, is alles wat bedoeld is om uitgewisseld te worden (Appadurai 1986, 9). Dit aspect van geld verwijst naar de mogelijkheid van geld om de waarde van verschillende dingen met elkaar te meten en te vergelijken (Graeber 2012, 59). Het is volgens Graeber hetzelfde idee als dat van Hart, over de twee kanten van dezelfde munt (Graeber 2012, 73). De ene kant verwijst naar de autoriteit, die garant staat voor de acceptatie van de munt. De andere kant verwijst naar de monetaire waarde van de munt.

 

Deze twee kanten van geld zijn volgens Graeber altijd aanwezig. Beiden zorgen ervoor dat verschillende dingen op een gelijke schaal van waarde worden geplaatst, zodat ze met elkaar kunnen worden vergeleken. Deze dingen zijn dan gelijk van waarde. Geld maakt vervolgens bij transacties, bij de uitwisseling van goederen of diensten, mogelijk dat iedereen een gelijke waarde uit de transactie krijgt. Tegelijkertijd impliceert dit ook dat schuld volgens Graeber gebaseerd is op een assumptie van gelijkheid (Graeber 2012, 86). Als iemand namelijk de betaling voor een goed of dienst in een transactie uitstelt, dan is hij bij iemand in schuld. Deze schuld moet worden terugbetaald. Graeber stelt dat tegenwoordig normen en waarden voornamelijk draaien om schuld en het nakomen van onze obligaties naar anderen (Graeber 2012, 13). Dit zou de basis zijn voor alle relaties tussen mensen.

 

Morele principes van economische relaties

 

De perspectieven van Simmel en Graeber over de werking van geld komen in grote lijnen overheen. Beiden zien geld als de uitdrukking van een obligatie of schuld, gegrond op gelijkheid. Graeber verzet zich echter tegen dit idee van schuld als basis van de relaties tussen mensen. Het zou leiden tot het idee van reciprociteit, wat uitgaat van gelijkheid en rechtvaardigheid (Graeber 2012, 91). Dit idee is bedacht om te laten zien, dat de relatie tussen mensen niet slechts gaat om het verkrijgen van wederzijds nut uit een transactie. Na een dergelijke transactie kan je weer uit elkaar gaan, zonder een relatie aan te houden. Het is echter moeilijk om te bedenken dat bijvoorbeeld de relaties met je eigen ouders een schuld is, welke je uiteindelijk moet terugbetalen. Het terugbetalen is niet mogelijk, dus is het wel een schuld (Graeber 2012, 92)? Als reactie op de tekortkoming van reciprociteit als basaal moreel principe voor de relaties tussen mensen, heeft Graeber een gedachte experiment uitgewerkt over drie morele principes als basis voor economische relaties.

 

Het eerste morele principe communisme wordt gedefinieerd als “from each according to their abilities, to each according to their needs (Graeber 2012, 94).” In plaats van reciprociteit vindt Graeber dat “communism is the foundation of all human sociability (Graeber 2012, 96).” In een groep mensen zijn er altijd personen op wie je kan rekenen voor hulp, zonder dat daarbij wordt afgevraagd wie wat elkaar schuldig is. De cruciale factor hierbij is dat men elkaar kent en er dus sprake is van categorieën van mensen (Graeber 2012, 100). Reciprociteit is echter onze belangrijkste manier om te spreken over gerechtigheid, als we in abstracte termen over gerechtigheid spreken en ervanuit gaan dat er sprake is van een uiteindelijke balans (Graeber 2012, 114). Dit komt wel terug bij uitwisseling, als tweede morele principe, wat gaat over gelijkwaardigheid. Kort gezegd is het mogelijk dat bij een uitwisseling tussen twee actoren het mogelijk is dat ieder iets krijgt van dezelfde waarde, waarna de relatie verbroken kan worden (Graeber 2012, 103).

 

Hoewel uitwisseling dus gaat over gelijkwaardigheid, hoeft dit niet altijd het geval te zijn. Veel economische relaties gaan namelijk over hierarchie, waarbij het lijkt alsof er sprake is van een soort reciprociteit (Graeber 2012, 109). Graeber geeft het voorbeeld van onderhorigen die voedsel geven aan de koning, welke vervolgens in staat voor hun bescherming. Een hedendaags voorbeeld is de betaling van belasting aan een overheid, omdat hier deels sprake is van hierarchie en deels van traditie. Hierarchische relaties kunnen namelijk eenvoudig veranderen in een traditie (Graeber 2012, 111), waarbij het als normaal wordt gezien dat iemand een obligatie heeft om iets jaar in jaar uit te betalen voor bescherming tegen mogelijk geweld.

 

Kritiek op Simmel & Graeber

 

In de grote ‘theorie’ van Graeber over morele principes voor economische relaties is te zien dat schuld en reciprociteit belangrijke begrippen zijn. Het grote verhaal van Graeber stuit Hart & Ortiz (2014) echter tegen de borst. Zij vinden dat het niet goed aansluit op de resultaten uit hedendaags onderzoek, welke observeren dat de gebruiken en betekenissen van geld in het alledaagse leven veel diverser zijn dan een grote overkoepelende theorie kan verklaren (Hart & Ortiz 2014, 472). Daarnaast ziet Graeber de rol van geld (als schuld) als belangrijke spil in zijn theorie, terwijl Maurer van mening is dat: “Money determines the morality of exchange only insofar as previously existing moral orders maintain, in the long run, their durability in the face of short-term individual competition (Maurer 2006, 19).” Hiermee zegt hij dat geld, volgens hem, slechts een beperkte invloed heeft op economische relaties. De moraliteit van uitwisseling verandert slechts voor korte tijd door geld, waarbij in een gemeenschap eigen morele principes of waarden blijven bestaan.

 

Een zelfde soort commentaar kan worden gegeven op het werk van Simmel. Het is de vraag of er wel zoiets als een ‘gemeenschap’, of economische ‘gemeenschap’, bestaat. Geld komt volgens Simmel voort uit een evolutie van vertrouwen in de sociale orde (Simmel 2004, 178). Dit gaat uit van een vertrouwen in de medemens, of naar een vertrouwen in een authoriteit die zorgt voor de garantie op geld. Er zijn echter maar weinig mensen in een ‘grote’ gemeenschap, die elkaar allemaal persoonlijk kennen. Simmel geeft dit zelf ook toe (Simmel 2004, 178). Er kan wellicht beter gesproken worden over een imagined community, een ingebeelde gemeenschap (Anderson 1991). In een dergelijke gemeenschap is er sprake van een streven naar solidariteit, kennen mensen elkaar in beperkte maten en zijn er grenzen voor leden en niet – leden (Anderson 1991, 6). Er zijn echter grenzen, die ervoor zorgen dat niet iedereen deel kan zijn van een gemeenschap. Het kan dan ook niet zo zijn dat het geld in zo’n gemeenschap alle individuele en isolerende elementen laat verdwijnen (Simmel 2004, 183), zodat er een universeel geaccepteerde vorm van geld ontstaat.

 

Differentiatie in het gebruik van geld

 

 

Volgens Zelizer is er niet slechts een vorm van geld, welke volgens Simmel de uitwisseling van verschillende waarden mogelijk maakt. Zelizer heeft commentaar op het argument van Simmel, dat geld slechts een tussenwaarde of een intermediary (tussenmiddel) voor uitwisseling is (Simmel 2004, 174). Er zijn juist meerdere vormen van geld. Zelizer verwijst hierbij naar het proces van het oormerken van geld. Dit is het geven van een bepaalde bestemming, gebruik en betekenis aan geld (Zelizer 1994, 5). Oormerken is volgens Zelizer zowel het selecteren van huishoudpotjes voor bepaalde uitgaven, het gebruik van ‘goed’ geld voor goede uitgaven1 of het maken van geld voor zeer selectief gebruik (Zelizer 1994, 205). Dit proces is altijd toegepast op een bepaalde culturele of sociale context (Zelizer 1994, 209), voor gebruik door een bepaalde groep mensen.

 

Zelizer heeft het proces van oormerken uitgebreid onderzocht in de Verenigde Staten van Amerika. Ze merkte daarbij op dat dit proces toenam, terwijl de standaardisatie van conventioneel geld (de Dollar) meer uniform en gestandaardiseerd werd (Zelizer 1994, 15). Zij sluit dan ook niet uit, dat geld wel degelijk in economische relaties soms slechts een middel van uitwisseling kan zijn. In de moderne wereld zijn er echter tal van grenzen en beperkingen voor het gebruik van geld te identificeren. Het idee dat geld een goed is, wat overal kan worden uitgewisseld, gaat dus in het onderzoek van Zelizer niet op. Toch blijft het de vraag wat dit betekent voor het concept schuld, wat volgens Graeber en Simmel een belangrijk onderdeel is van geld en de uitwisseling in de verwante ‘ingebeelde’ gemeenschap.

 

Geld en de Moraliteit van Uitwisseling

 

Parry & Bloch focussen zich in hun boek Money and the Morality of Exchange (1989) op de gevarieerde betekenis van geld in verschillende culturen en de gerelateerde culturele vormen van productie, consumptie en uitwisseling (Parry & Bloch 1989, 1). Net als Zelizer zien zij geld niet als één vorm, wat alles met elkaar kan vergelijken, maar iets wat verschillende dingen kan betekenen in dezelfde cultuur (Parry & Bloch 1989, 22). In het boek staan verscheidende voorbeelden van niet – Westerse culturen, waarbij geld niet slechts de functie heeft van een middel van uitwisseling. Bovendien kijken beide auteurs naar complete transactional systems (Parry & Bloch 1989, 23), omdat geld en uitwisseling met elkaar in relatie staan. Vrij vertaald zijn dit domeinen, waarbinnen bepaalde transacties/uitwisselingen van goederen of diensten plaatsvinden.

 

Toch hebben Parry & Bloch een overeenkomst gevonden, welke in grote lijnen bij de uitwisseling in verschillende culturen voorkomt. Dit gaat om twee verschillende sferen, waarbinnen transacties plaatsvinden. De ene gaat over transacties voor de reproductie van de sociale en kosmische orde op de lange termijn. De ander betreft een sfeer van korte termijn transacties, bedoeld voor het nastreven van individueel gewin (Parry & Bloch 1989, 24). Beide sferen zijn gekoppeld aan elkaar. De individuele competitie is beperkt tot een sfeer, waarbij zij de lange termijn niet kan verstoren. De sfeer van de lange termijn is te vergelijken met de belangen van een cultuur of gemeenschap, welke niet verstoord mag worden door de acties van indidividuen. Tenslotte doen de auteurs nog water bij de wijn, door te zeggen dat hun bevinding niet hoeft te gelden voor een kapitalistische ideologie, ‘onze’ cultuur (Parry & Bloch 1989, 29) Daarbij zouden de waarden van de korte termijn verweven zijn in die van de lange termijn.

 

Overeenkomsten en verschillen

 

Tussen de perspectieven van Graeber en Parry & Bloch bestaat ook een overeenkomst. Zo beargumenteert Parry dat elke vorm van uitwisseling waarschijnlijk wordt beoordeeld op basis van gelijkheid en rechtvaardigheid (Parry; in Parry & Bloch 1989, 88). Hierin komt het overeen met de beweringen van Graeber. Toch zijn er altijd bepaalde waarden of objecten, die niet uitgewisseld kunnen. Daarop zijn er echter uitzonderingen, gebaseerd op het gegeven of ze binnen de grenzen van de morele gemeenschap vallen (Parry; in Parry & Bloch 1989, 88). Wie wat met wie mag uitwisselen is dus per cultuur of ‘gemeenschap’ verschillend. Zoals eerder genoemd is het concept ‘gemeenschap’ lastig te definiëren. De grenzen van de ‘gemeenschap’ zijn eigenlijk de grenzen van de transactionele systemen of netwerken, waarbinnen bepaalde deelnemers handelen. Deze grenzen zijn de regels of morele principes, die onderdeel zijn van de uitwisseling.

 

Hoe een bepaalde geldvorm, ingedeeld in functie en/of betekenis, van invloed is op de morele principes of waarden in een verwant netwerk, blijft een moeilijk te beantwoorden vraag. Zelizer heeft laten zien, dat het oormerken van geld tegenwoordig nog steeds een wijdverspreid fenomeen is. Een allesomvattende definitie van geld is dus niet voldoende, om de variatie in verschillende culturen te verklaren. Vertrouwen en garantie blijven echter belangrijke aspecten van een muntsoort, ondanks de variatie aan muntsoorten. Parry & Bloch en Zelizer benoemen deze twee aspecten niet in hun teksten, wat een tekort is. Parry & Bloch suggereren wel, dat je geld en transacties in zijn geheel moet bekijken. Deze insteek zal daarom gebruikt worden in het volgende hoofdstuk, bij de analyse van de gevalsstudies over LETS en de Credito.

Like a squirl in a underwater dome, observing & helping the sea creatures around